Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1085

Datum uitspraak2005-08-09
Datum gepubliceerd2005-08-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200505551/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 8 juni 2005 heeft verweerder het verzoek van verzoeker van 6 mei 2005 om toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van de inrichting "Dierenhotel Heidelust" aan de Heieindseweg 12 te Deurne afgewezen.


Uitspraak

200505551/1. Datum uitspraak: 9 augustus 2005. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te Deurne, en het college van burgemeester en wethouders van Deurne, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 8 juni 2005 heeft verweerder het verzoek van verzoeker van 6 mei 2005 om toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen ten aanzien van de inrichting "Dierenhotel Heidelust" aan de Heieindseweg 12 te Deurne afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Bij brief van 27 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 juli 2005, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y. Sieuwerts, is verschenen. Verzoeker is met bericht van verhindering niet verschenen. Voorts is daar als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door P.G.J.M. Adriaans. 2.    Overwegingen 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft. 2.2.    Verzoeker heeft verweerder om handhaving verzocht in verband met de overschrijding van de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden en het aantal vergunde dieren en het feit dat na het afbreken van het oude gebouw een nieuw gebouw is gerealiseerd, dat in strijd is met de vigerende milieuvergunning. 2.3.    Allereerst dient te worden nagegaan of sprake is van het overtreden van de voor de inrichting geldende vergunning van 28 juni 1994, in welk geval verweerder bevoegd zou zijn tot het toepassen van bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen. 2.4.    De Voorzitter stelt vast dat het geschil zich met name toespitst op de vraag of sprake is van overtreding van de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden. Verweerder heeft na het ingekomen verzoek van verzoeker om handhaving geen overtreding van deze grenswaarden kunnen constateren. Bij een bezoek ter plaatse op 15 mei 2005 bleek geen geluid waarneembaar te zijn vanuit de inrichting. De door verzoeker gestelde overlast op 16 en 17 mei 2005 heeft verweerder niet kunnen controleren, omdat verzoeker in afwijking van de gemaakte afspraak - op ieder moment telefonisch contact op te nemen met de met handhaving belaste ambtenaar van de gemeente Deurne - een bericht per e-mail aan verweerder heeft verzonden. Nadien is van klachten van de zijde van verzoeker niet gebleken. Voorzover verzoeker heeft gewezen op een in zijn opdracht in de zomer van 2004 uitgevoerde geluidmeting, moet worden vastgesteld dat deze meting dateert van ruim vóór zijn verzoek om handhaving en het nemen van het bestreden besluit. Deze meting doet dan ook niet ter zake. Van overtreding van de voor de inrichting geldende vergunning wat betreft de overige door verzoeker aangevoerde aspecten is evenmin gebleken.    Onder deze omstandigheden komt het de Voorzitter voorshands voor dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen gronden waren om op te treden. 2.5.    Gezien het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat. w.g. Brink    w.g. Van Leeuwen Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2005. 373.